"Geregeld zorgen bepaalde WCO-dossiers in de grafische sector voor heel wat beroering. Het is tevens inherent aan de wet dat ze iets fundamenteel onrechtvaardigs in zich draagt. In tijden dat alle bedrijven meer dan alle zeilen dienen bij te zetten, is de mogelijkheid tot tijdelijke bescherming tegen schuldeisers voor ondernemingen in WCO, moeilijk te verdedigen. In het bijzonder bij al die bedrijven die dagelijks het nodige doen om hun schuldeisers tijdig te betalen," zegt Febelgra. Hierna volgt het officiële standpunt van de Belgische grafische federatie:

Volgens de informatie van handelsinformatiekantoor Graydon rijgt België de laatste jaren geregeld trieste maandrecords inzake faillissementen aan mekaar. Afgelopen jaar gingen er in ons land maar liefst 12.306 bedrijven failliet.

Deze vaststelling wordt ook vaak gebruikt om het bestaan en het gebruik van de wet op de continuïteit van ondernemingen (WCO) te bepleiten. De wet is immers bedoeld om bedrijven in moeilijkheden, de mogelijkheid te bieden om de nodige maatregelen te nemen en orde op zaken te stellen. Dit opdat zij niet regelrecht op een faillissement zouden afstevenen.

De statistieken wijzen uit dat dit in uitzonderlijke gevallen kan werken, in het merendeel blijkt het faillissement uiteindelijk toch onafwendbaar.

Febelgra, de Belgische federatie van de grafische industrie, heeft zich nooit gekant tegen deze achterliggende filosofie en de bedoelingen van de wet. Wel heeft zij steeds zeer zwaar ingezet in de strijd tegen de misbruiken ervan. Dit overigens niet geheel zonder resultaat want als de reparatiewet, zoals deze op 1 augustus 2013 in werking is getreden, de focus legt op de preventie, een strengere toegang tot de procedure, de responsabilisering van de cijferberoepen,... dan is dit in niet onbelangrijke mate omdat de federatie juist onafgebroken heeft bepleit dat er voldoende aandacht diende te zijn voor dergelijke misbruiken. De vraag rijst weliswaar nu reeds of deze bijsturing wel afdoende zal blijken te zijn...

Geregeld zorgen bepaalde WCO-dossiers in de grafische sector evenwel voor heel wat beroering. Dit hoeft in een sector - die zelf heel zware tijden beleeft omwille van de economische conjunctuur, een structurele overcapaciteit en het feit dat print steeds meer onder druk staat - geenszins te verwonderen. Tussen 2007 en 2012 kende de sector immers een reductie van het aantal werkgevers met 27,14 %.

Het is tevens inherent aan de wet dat ze iets fundamenteel onrechtvaardigs in zich draagt. In tijden dat alle bedrijven meer dan alle zeilen dienen bij te zetten, is de mogelijkheid tot tijdelijke bescherming tegen schuldeisers voor ondernemingen in WCO, moeilijk te verdedigen. In het bijzonder bij al die bedrijven die dagelijks het nodige doen om hun schuldeisers tijdig te betalen.

Wanneer de bescherming dan ook nog eens blijkt gehanteerd te worden in een poging om, via uiterst scherpe prijzen, de concurrentie uit de markt te werken, zorgt dit uiteraard voor heel wat ophef en onvrede. Juridisch is het evenwel niet altijd evident om dit onomstotelijk aan te tonen, maar dit neemt niet weg dat er op zich toch sprake is van deloyale concurrentie en concurrentieverstoring.

In andere dossiers daarentegen, waarvan sommigen de WCO's schijnen te cumuleren in wat een vooraf zorgvuldig uitgekiemde strategie blijkt te zijn, is elke fase als een nieuwe episode in een slecht en bedenkelijk feuilleton.

De heer Guido De Croock, voorzitter van de handelsrechtbank in Dendermonde, bevestigt de stelling van vermeende misbruiken reeds in een interview in 2011: "Malafide ondernemers misbruiken de WCO om ondernemingen snel te ontmantelen." (Trends, 2011).

De 'collateral damage' is vaak enorm. Schuldeisers allerhande ((toe)leveranciers, onderaannemers,...) worden niet betaald of dienen genoegen te nemen met de terugbetaling van een uiterst beperkt deel van de openstaande schulden. Hierdoor worden ze, net zoals sommige andere collega-bedrijven, niet zelden in hun voortbestaan bedreigt omdat ze zelf in de moeilijkheden dreigen te komen. Dit ook met mogelijks nefaste gevolgen voor de tewerkstelling.

Wat volgt is een sterk neerwaartse spiraal. In een sector met reeds een problematisch imago, staan kredietverstrekkers en investeerders immers niet echt in dichte drommen aan te schuiven.

Bij de beoordeling naar de levensvatbaarheid van WCO-dossiers dient uiteraard in eerste instantie gekeken naar de échte levensvatbaarheid van het dossier zelf, veeleer dan louter af te gaan of de soms zeer summiere motivering en blijken van goede intenties door de betrokkenen.

Het antwoord op de opportuniteitsvraag zou eveneens meer oog moeten hebben voor het grotere geheel m.a.w. de effecten ervan op de rest van de sector en eventueel andere aanverwante economische activiteiten. Het kan toch bezwaarlijk de bedoeling zijn om (tegen beter weten in) één welbepaalde onderneming soms opeenvolgende kansen te geven als men weet dat men hiermee talloze andere bedrijven (nog) meer moeilijkheden bezorgt en sommigen zelfs in gevaar brengt. Zeker wanneer het een deel van de strategie blijkt te zijn om vanuit een productie-eenheid in het buitenland, de eigen Belgische collega's uit de markt te prijzen.

In hetzelfde interview laat de heer De Croock niets aan de verbeelding over: "Het is onze taak om zieke bedrijven op te sporen en te onderzoeken of ze terminaal zijn. Is dit het geval, dan dienen we de stekker uit te trekken om te vermijden dat ze andere ondernemingen aantasten.".

Bovendien moet zeker in gevallen van vermeend misbruik, meer dan nu het geval is, de vraag durven gesteld worden naar de reële rol én aansprakelijkheid van bestuurders bij dergelijke marktverstorende praktijken.

"Geregeld zorgen bepaalde WCO-dossiers in de grafische sector voor heel wat beroering. Het is tevens inherent aan de wet dat ze iets fundamenteel onrechtvaardigs in zich draagt. In tijden dat alle bedrijven meer dan alle zeilen dienen bij te zetten, is de mogelijkheid tot tijdelijke bescherming tegen schuldeisers voor ondernemingen in WCO, moeilijk te verdedigen. In het bijzonder bij al die bedrijven die dagelijks het nodige doen om hun schuldeisers tijdig te betalen," zegt Febelgra. Hierna volgt het officiële standpunt van de Belgische grafische federatie:Volgens de informatie van handelsinformatiekantoor Graydon rijgt België de laatste jaren geregeld trieste maandrecords inzake faillissementen aan mekaar. Afgelopen jaar gingen er in ons land maar liefst 12.306 bedrijven failliet. Deze vaststelling wordt ook vaak gebruikt om het bestaan en het gebruik van de wet op de continuïteit van ondernemingen (WCO) te bepleiten. De wet is immers bedoeld om bedrijven in moeilijkheden, de mogelijkheid te bieden om de nodige maatregelen te nemen en orde op zaken te stellen. Dit opdat zij niet regelrecht op een faillissement zouden afstevenen. De statistieken wijzen uit dat dit in uitzonderlijke gevallen kan werken, in het merendeel blijkt het faillissement uiteindelijk toch onafwendbaar. Febelgra, de Belgische federatie van de grafische industrie, heeft zich nooit gekant tegen deze achterliggende filosofie en de bedoelingen van de wet. Wel heeft zij steeds zeer zwaar ingezet in de strijd tegen de misbruiken ervan. Dit overigens niet geheel zonder resultaat want als de reparatiewet, zoals deze op 1 augustus 2013 in werking is getreden, de focus legt op de preventie, een strengere toegang tot de procedure, de responsabilisering van de cijferberoepen,... dan is dit in niet onbelangrijke mate omdat de federatie juist onafgebroken heeft bepleit dat er voldoende aandacht diende te zijn voor dergelijke misbruiken. De vraag rijst weliswaar nu reeds of deze bijsturing wel afdoende zal blijken te zijn... Geregeld zorgen bepaalde WCO-dossiers in de grafische sector evenwel voor heel wat beroering. Dit hoeft in een sector - die zelf heel zware tijden beleeft omwille van de economische conjunctuur, een structurele overcapaciteit en het feit dat print steeds meer onder druk staat - geenszins te verwonderen. Tussen 2007 en 2012 kende de sector immers een reductie van het aantal werkgevers met 27,14 %. Het is tevens inherent aan de wet dat ze iets fundamenteel onrechtvaardigs in zich draagt. In tijden dat alle bedrijven meer dan alle zeilen dienen bij te zetten, is de mogelijkheid tot tijdelijke bescherming tegen schuldeisers voor ondernemingen in WCO, moeilijk te verdedigen. In het bijzonder bij al die bedrijven die dagelijks het nodige doen om hun schuldeisers tijdig te betalen. Wanneer de bescherming dan ook nog eens blijkt gehanteerd te worden in een poging om, via uiterst scherpe prijzen, de concurrentie uit de markt te werken, zorgt dit uiteraard voor heel wat ophef en onvrede. Juridisch is het evenwel niet altijd evident om dit onomstotelijk aan te tonen, maar dit neemt niet weg dat er op zich toch sprake is van deloyale concurrentie en concurrentieverstoring. In andere dossiers daarentegen, waarvan sommigen de WCO's schijnen te cumuleren in wat een vooraf zorgvuldig uitgekiemde strategie blijkt te zijn, is elke fase als een nieuwe episode in een slecht en bedenkelijk feuilleton. De heer Guido De Croock, voorzitter van de handelsrechtbank in Dendermonde, bevestigt de stelling van vermeende misbruiken reeds in een interview in 2011: "Malafide ondernemers misbruiken de WCO om ondernemingen snel te ontmantelen." (Trends, 2011). De 'collateral damage' is vaak enorm. Schuldeisers allerhande ((toe)leveranciers, onderaannemers,...) worden niet betaald of dienen genoegen te nemen met de terugbetaling van een uiterst beperkt deel van de openstaande schulden. Hierdoor worden ze, net zoals sommige andere collega-bedrijven, niet zelden in hun voortbestaan bedreigt omdat ze zelf in de moeilijkheden dreigen te komen. Dit ook met mogelijks nefaste gevolgen voor de tewerkstelling. Wat volgt is een sterk neerwaartse spiraal. In een sector met reeds een problematisch imago, staan kredietverstrekkers en investeerders immers niet echt in dichte drommen aan te schuiven. Bij de beoordeling naar de levensvatbaarheid van WCO-dossiers dient uiteraard in eerste instantie gekeken naar de échte levensvatbaarheid van het dossier zelf, veeleer dan louter af te gaan of de soms zeer summiere motivering en blijken van goede intenties door de betrokkenen. Het antwoord op de opportuniteitsvraag zou eveneens meer oog moeten hebben voor het grotere geheel m.a.w. de effecten ervan op de rest van de sector en eventueel andere aanverwante economische activiteiten. Het kan toch bezwaarlijk de bedoeling zijn om (tegen beter weten in) één welbepaalde onderneming soms opeenvolgende kansen te geven als men weet dat men hiermee talloze andere bedrijven (nog) meer moeilijkheden bezorgt en sommigen zelfs in gevaar brengt. Zeker wanneer het een deel van de strategie blijkt te zijn om vanuit een productie-eenheid in het buitenland, de eigen Belgische collega's uit de markt te prijzen. In hetzelfde interview laat de heer De Croock niets aan de verbeelding over: "Het is onze taak om zieke bedrijven op te sporen en te onderzoeken of ze terminaal zijn. Is dit het geval, dan dienen we de stekker uit te trekken om te vermijden dat ze andere ondernemingen aantasten.". Bovendien moet zeker in gevallen van vermeend misbruik, meer dan nu het geval is, de vraag durven gesteld worden naar de reële rol én aansprakelijkheid van bestuurders bij dergelijke marktverstorende praktijken.